Het dorp in de 19e eeuw
De provincie Groningen, en dan vooral het noordelijke deel, is al lange tijd een typisch landbouwgebied. In het buitengebied staan grote boerderijen met daaromheen uitgestrekt akkerland. In de 19e eeuw boden deze bedrijven veel werkgelegenheid. In de eerste plaats aan landarbeiders, maar ook aan huispersoneel. Enkele van deze werknemers wonen op de boerderij, maar het grootste deel leeft in dorpen. Die hebben daardoor een vrij eenzijdige samenstelling met veel landarbeiders, aangevuld met middenstanders, onderwijzend personeel, de dominee, huisarts en burgemeester.
Veel van de Noord-Groningse dorpen liggen op een wierde; een kunstmatige woonheuvel die de huizen beschermde tegen het opkomende zeewater. Voordat er sprake was van dijken, liep het land rondom de wierde twee keer per dag onder water. Omdat de beperkte ruimte van een wierde door iedereen moest worden gedeeld, hebben de dorpen hebben een bijzondere bebouwing waarbij de huizen dicht op elkaar staan, de straten smal zijn en een plein of een brink ontbreekt.
Gedurende de 19e eeuw is de wereld aan verandering onderhevig. Industrialisering, de introductie van stoomkracht en verbrandingsmotoren, de invoering van een grondwet; het zijn allemaal ontwikkelingen die ingrijpen in de samenleving. Dat geldt ook voor de kleine dorpen aan de Waddenzee. Het onderwijs wordt breder, contacten met de rest van de wereld worden gemakkelijker en intensiever, de trein verkleint de afstand naar de stad en nieuwe beroepen komen op.
Tegelijkertijd hebben de dorpen hun eigenheid goed weten te bewaren. De gecondenseerde bebouwing rondom een veelal middeleeuwse kerk is behouden gebleven en het omringende land is nog altijd wijds en open.